Algemene FAQ's middelen
Bij zorgen over de gezondheid door mogelijke blootstelling aan of inname van een bestrijdingsmiddel (gewasbeschermingsmiddel of biocide) neemt u direct contact op met uw huisarts. En in geval het een (huis-)dier betreft, een dierenarts.
De arts kan contact opnemen met het nationaal Vergiftigingencentrum (NVIC) en de Ctgb-Servicedesk voor overleg met een van onze toxicologen.
Gewasbeschermingsmiddelen worden niet alleen gebruikt op eetbare gewassen maar ook op niet-consumptiegewassen; zoals tuinplanten, kamerplanten en snijbloemen. Hoewel deze planten niet worden gegeten, kan er mogelijk toch blootstelling zijn aan het achtergebleven middel; het zogenoemde afveegbare residu. Bij het verder verwerken van de behandelde planten kan bijvoorbeeld een werknemer van de kwekerij of tuincentrum hiermee in contact komen. Bij de beoordeling van middelen met een toepassing op niet-consumptiegewassen beoordeelt het Ctgb ook of de blootstelling aan het afveegbaar residu veilig is.
De blootstelling van de gebruiker of de werknemer die de planten later aanraakt is het zogenaamde "worst case" scenario. In de periode na de toepassing bij de sierteler en het aankoopmoment door de consument zal de concentratie van het afveegbare residue verder afnemen. Dat kan door eventuele bewerkingen (besproeien met water door de winkelier) maar ook door de afbraak van het middel. Aangezien het afveegbaar residue van toegelaten middelen voor de werknemers veilig is, loopt ook de consument geen risico door blootstelling aan mogelijke residuen op sierteeltgewassen.
Voor het gebruik van middelen op voedingsgewassen wordt ook een MRL bepaald, de Maximum Residue Limiet. Deze MRL is bedoeld om de blootstelling van de consument door het eten van groente en fruit aan een bovengrens te binden. Siergewassen worden niet gegeten en daarom wordt ook geen MRL bepaald.
Gevaar en risico zijn twee begrippen die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de veiligheid van stoffen en producten. Gevaar gaat over de schade die stoffen of producten kunnen toebrengen. Niet iedere stof is even gevaarlijk. Van alle stoffen kun je vaststellen hoe gevaarlijk ze zijn voor de gezondheid. Maar hoe waarschijnlijk is het dat het gevaar werkelijkheid wordt? Dat is wat we met risico bedoelen. Daarbij is een derde begrip van belang: de blootstelling. Het risico is afhankelijk van de blootstelling. Hoeveel van de stof komt er op of in je lichaam? Is dat veel, dan is het risico groter en is dat weinig, dan is het risico kleiner. Om te zien wat het risico is, bepaal je dus hoe gevaarlijk de stof is en kijk je ook naar de blootstelling.
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden kan leiden tot blootstelling: door ze zelf te gebruiken, door contact met voedsel of met spullen die ermee behandeld zijn, of door blootstelling via de leefomgeving. Het Ctgb stelt het gevaar van gewasbeschermingsmiddelen en biociden vast en bepaalt welke blootstelling veilig is, en daarmee welk gebruik veilig is. Dat veilige gebruik staat beschreven in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Zolang je de gebruiksvoorschriften volgt, blijft de blootstelling beperkt en zijn gewasbeschermingsmiddelen en biociden dus veilig te gebruiken.
Voor de beoordeling van de werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen is een aanvrager verplicht een groot aantal toxicologische studies aan te leveren. Zo ook studies waarbij blootstelling plaatsvindt via de luchtwegen (acute inhalatie, herhaalde blootstelling via inhalatie). Hierbij wordt niet specifiek gekeken naar COPD maar wel naar ontstekingen aan de luchtwegen, een belangrijke indicator van COPD. Deze risicobeoordeling vormt vervolgens de basis voor de eventuele toelating van een gewasbeschermingsmiddel.
Voorziet het toetsingskader daarin?
Het huidige toetsingskader (EU datarequirements Regulation (EC) 283/2013) behandelt acute en herhaalde blootstelling via inhalatie. Ontstekingen aan de luchtwegen, welke een belangrijke indicator zijn voor COPD, worden opgemerkt in aan te leveren inhalatiestudies.
Biociden zijn stoffen of mengsels die:
- één of meer werkzame stoffen bevatten of genereren,
- en bestemd zijn om schadelijke of ongewenste organismen variërend van bacteriën en virussen tot schimmels of ratten te vernietigen, af te weren, onschadelijk te maken of voorkomen.
Biociden worden onderverdeeld in 22 producttypen. Daaronder vallen bijvoorbeeld houtverduurzamingsmiddelen, aangroeiwerende verven, desinfectiemiddelen en insecticiden. De werkzame stof in een biocide kan een natuurlijke olie of extract zijn, een chemische stof of een micro-organisme, een virus of een schimmel. Middelen met een louter fysieke of mechanische werking, zoals een muizenval of vliegenmepper, zijn geen biocide.
Gewasbeschermingsmiddelen beschermen planten of plantaardige producten tegen insecten, schimmels en andere schadelijke organismen. Ze kunnen ook de groei beïnvloeden, plantaardige producten conserveren, ongewenste planten of delen daarvan vernietigen en ongewenste groei van planten voorkomen of beperken. Ze bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen en stoffen die de werking versterken.
Groeiregulatoren wel, biostimulantia niet. Meststoffen, biostimulantia en groeiregulatoren hebben invloed op de gezondheid van planten, maar vallen niet allemaal onder de gewasbeschermingsverordening. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening voor meststoffen (EU 2019/1009) vallen biostimulantia onder de meststoffen en zijn ze expliciet geschrapt uit de gewasbeschermingsverordening. Groeiregulatoren, stoffen die de groei van planten stimuleren of remmen maar geen voedingsstof of biostimulant zijn, vallen wel nog steeds onder de gewasbeschermingsverordening.
Groeiregulator: stof die in een lage concentratie de groei van planten stimuleert of remt, maar geen voedingsstof of biostimulant is.
Biostimulant: biostimulanten zijn geen werkelijke voedingsstoffen, maar ze stimuleren wel de natuurlijke voedingsprocessen van planten. Dit zijn eerder meststoffen dan gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze stoffen, mengsels en micro-organismen louter bedoeld zijn om de plant te helpen voedingsstoffen efficiënter te gebruiken, of de plant weerbaarder te maken tegen schommelingen in de temperatuur, de hoeveelheid licht, of water (a-biotische stress) en de kwaliteitskenmerken te verbeteren, of de beschikbaarheid van voedingsstoffen in de bodem vergroten. Ze vergroten de efficiëntie van meststoffen waardoor planten minder voedingsstoffen nodig hebben.
Of een product valt onder de regels voor meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen is afhankelijk van wat het product doet en welke werking er wordt geclaimd.
Het Ctgb is een toelatingsautoriteit. Het stelt dat toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden veilig zijn mits gebruikt conform de wettelijke gebruiksvoorschriften. De handhaving is belegd bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Bij vermoedens dat middelen niet volgens de gebruiksvoorschriften worden toegepast, kan dit bij deze handhavende instanties worden gemeld.
De belangrijkste informatie over toelatingen is openbaar. Dossiers moeten op een vaste manier worden opgebouwd op basis van uitgebreide, openbare voorschriften:
- Het Ctgb hanteert bij de beoordeling van toelatingen gedetailleerde Europese voorschriften. In deze voorschriften is vastgelegd welke informatie moet worden aangeleverd door de aanvrager, in veel gevallen welke proefopzet gehanteerd moet worden bij studies om risico’s van een middel te bepalen en welke normen in Europa worden gehanteerd om te bepalen of risico’s aanvaardbaar zijn of niet.
Deze richtsnoeren (of guidances) zijn openbaar. - Het Ctgb zelf maakt gebruik van een zogenoemde 'Evaluation manual'. Deze is online beschikbaar voor belangstellenden: zie Evaluation manual Gewasbescherming en Evaluation manual biociden). Hierin staat specifiek voor de Nederlandse situatie beschreven welke eisen worden gesteld en hoe wordt beoordeeld.
- Studies die door de aanvrager worden ingediend moeten voldoen aan de eisen van “Good laboratory practices” (GLP) en “Good experimental practices” (GEP). Daarbij gelden vaste eisen voor proefopzet, interne controles, vastlegging van de resultaten etc.
De laboratoria waar deze studies worden uitgevoerd staan onder controle van de (Nederlandse) overheid. Het Ctgb kan, indien getwijfeld wordt aan de uitkomst van een studie, onderzoek laten uitvoeren bij het instituut dat dit onderzoek heeft uitgevoerd. Dit gebeurt enkele keren per jaar. - In gevallen waarin het dossier onvoldoende gegevens bevat om tot een oordeel te komen, kan de aanvraag worden afgewezen of kunnen aanvullende vragen worden gesteld. Het Ctgb beoordelingsrapport waarin al deze beoordelingsstappen zijn beschreven en waarin wordt uiteengezet welke keuzes bij de beoordeling zijn gemaakt, is openbaar: Per toegelaten middel zijn deze in te zien via de Toelatingen databank.
Niet openbaar zijn de ingediende dossiers zelf, hoewel een aanzienlijk deel daarvan mogelijk openbaar gemaakt gaat worden, afhankelijk van de uitkomst van de lopende juridische procedure. De Ctgb beoordelaars hebben uiteraard de beschikking over het volledige dossier, aangevuld met kennis uit eerdere beoordelingen, kennis die wordt opgedaan in internationale expert workshops en, sinds 2012 ook kennis van de beoordelingsrapporten van andere lidstaten die voor commentaar worden rondgezonden.
Bij de beoordeling wordt binnen het Ctgb voor ieder onderdeel van de beoordeling een zogenoemde collegiale toets uitgevoerd, waarbij een collega beoordelaar het stuk toetst. De beoordelingen die door het secretariaat van het Ctgb (het organisatieonderdeel waar de wetenschappelijke beoordeling wordt uitgevoerd), worden voorgelegd aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het college neemt uiteindelijk het besluit.
Dit betekent dat internationaal beoordelingen routinematig worden getoetst en dat binnen het Ctgb zélf ook nog twee keer wordt getoetst.
In Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn herkenbaar aan een vijfcijferig toelatingsnummer en dat eindigt met een N (Nederland). (In Duitsland worden voor biociden ook N-nummers uitgegeven en dergelijke producten zijn soms op de Nederlandse markt gevonden. Het Duitse N-nummer is niet geldig in Nederland. U kunt in onze toelatingen database nagaan of het betreffende N nummer een Nederlands N-nummer is.)
Voor biociden geldt onder de werking van de Biocideverordening (sinds 1 september 2013) dat de Europese autoriteit voor biociden ECHA toelatingnummers uitgeeft voor Unietoelatingen (een EU-nummer) dat in de hele EU geldig is. Op nationale toelatingen, afgegeven door de lidstaten onder de Biocidenverordening, staat een toelatingsnummer dat er als volgt uit ziet:
- EU-1234567-0000
- NL-1234567-0000
Voor biociden die binnen een productfamilie vallen worden de vier laatste cijfers gebruikt om de diverse familieleden van elkaar te onderscheiden door de familieleden een oplopend opeenvolgend nummer te geven ( Bijvoorbeeld: EU-1234567-0001, EU-1234567-0002 en EU-1234567-0003). De formats voor toelatingnummers voor producten die vallen binnen productfamilies zien er als volgt uit:
(a): EU-1234567-0001
(b): NL-1234567-0001
Er zijn drie verschillende situaties te onderscheiden waarin een middel illegaal op de markt is of het gebruik van een middel illegaal is:
- Een middel zonder toelating;
- Een middel dat niet gebruikt wordt overeenkomstig het SPC of WG/GA (bijvoorbeeld waar het een professioneel of niet-professioneel gebruik betreft);
- Een biocide middel dat gebruikt wordt voor een producttype groep (PT groep) waarvoor geen toelating is afgegeven.
De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) is de handhavende instantie op gebied van o.a. gewasbeschermingsmiddelen. Voor meldingen over onjuist gebruik e.d. van gewasbeschermingsmiddelen e.d. kunt u contact met de NVWA opnemen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is de handhavende instantie op gebied van o.a. biociden. Voor meldingen over onjuist gebruik e.d. van biociden kunt u contact opnemen met ILT.
In verschillende communicatie-uitingen maakt het Ctgb gebruik van zijn zelf ontworpen logo. Dit logo is een belangrijk onderdeel voor onze herkenbaarheid en betrouwbaarheid naar buiten toe. Ons logo is geen keurmerk.
Het Ctgb realiseert zich dat er situaties denkbaar zijn waarin externe partijen gebruik willen maken van het Ctgb logo. Dit is alleen toegestaan met uitdrukkelijke toestemming van het Ctgb. Of het gebruik van het Ctgb logo wordt toegestaan is afhankelijk van het doel waarvoor externe partijen het logo willen gebruiken. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om het Ctgb logo te gebruiken voor reclame of promotionele doeleinden.
Indien toestemming wordt gegeven, wordt een kwalitatief goed beeldmerk verstrekt. Alleen deze versie mag worden gebruikt. De door het Ctgb afgegeven kenmerken mogen niet veranderd worden in kleur, lettertype en informatie.
Voor meer inlichtingen kunt u terecht bij team Communicatie: 0317 - 471 810.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt de toelating van genetisch gemodificeerde gewassen in Nederland. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft als wettelijke taak te besluiten over het wel of niet toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
De beoordeling van een toelating door het Ctgb vindt plaats aan de hand van in de wet- en regelgeving verankerde criteria voor de risico's voor mens, dier en milieu en de werkzaamheid van de aangevraagde middelen. Bij deze beoordeling kijkt het Ctgb naar alle aangevraagde toepassingsgebieden; het wel of niet toepassen van middelen op genetisch gemodificeerde gewassen is geen onderdeel van het toetsingskader. Het gebruik van door het Ctgb toegelaten middelen is veilig voor alle toegelaten toepassingsgebieden mits deze worden toegepast volgens de wettelijke gebruiksvoorschriften.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
De Verordening Gewasbescherming 1107/2009 hanteert de volgende definitie voor een gewasbeschermingsmiddel: 'middelen in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:
- de bescherming van planten of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen (...)
- het beïnvloeden van de levensprocessen van planten, zoals het beïnvloeden van hun groei, voor zover het niet gaat om nutritieve stoffen;
- de bewaring van plantaardige producten (...);
- de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten (...);
- de beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten (...).