In de samenleving is toenemende aandacht voor de mogelijke neveneffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij het bestrijden ziektes en plagen. Er zijn vragen over eventuele risico’s voor omwonenden, het milieu en de biodiversiteit.
Daarom wordt gewerkt aan een land- en tuinbouwpraktijk die zo min mogelijk behoefte heeft aan chemische (hoog risico) gewasbeschermingsmiddelen. Deze is beter in balans met natuur en milieu en biedt tegelijkertijd agrarische ondernemers de mogelijkheid om hun gewassen te beschermen tegen ziekten en plagen. Dit beleid is uitgewerkt in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Europese Farm to Fork Strategy.
Telers gebruiken hierbij geïntegreerde gewasbescherming. Die werkwijze maakt gebruik van verschillende methoden om ziekten, plagen en onkruiden te voorkomen, beheersen en bestrijden. De inzet van gewasbeschermingsmiddelen wordt zo veel mogelijk voorkomen door het toepassen van preventieve maatregelen, niet-chemische maatregelen, biologische bestrijders en teelt-technische maatregelen. Zijn gewasbeschermingsmiddelen nodig? Dan gaat de voorkeur uit naar laag-risicomiddelen.
Het boordelen van de veiligheid van een gewasbeschermingsmiddel is vaak een langdurig traject. Het Ctgb wil actief bijdragen aan de gekozen omschakeling. Daarom is er een apart Verduurzamingsloket om aanvragen voor middelen die bijdragen aan geïntegreerde gewasbescherming sneller te kunnen beoordelen. Ook zijn er andere trajecten om laag-risicomiddelen sneller te kunnen toelaten en dus ook sneller te kunnen gebruiken.